(Developmental Coordination Disorder)
(Dyspraxie, motorische onhandigheid)
Meestal zie je niets bijzonders aan kinderen met DCD. De invloed van DCD zie je in activiteiten zoals praten, vlot uit je woorden komen, jezelf aan- en uitkleden, tandenpoetsen, met mes en vork eten, veters strikken, een bal gooien en vangen, met een pen schrijven, enzovoort. Het aanleren van deze activiteiten kost hen meer moeite dan andere kinderen van dezelfde leeftijd. Kinderen met DCD hebben een normale intelligentie. De schrijfmotorische problemen vallen vaak het eerst op.
DCD is een specifieke en afzonderlijke stoornis die vaak samen voorkomt met andere ontwikkelingsstoornissen . Van de kinderen met DCD heeft 50% ook ADHD, PDD-NOS, autisme en taalstoornissen zoals dyslexie en andere leerstoornissen.
DCD wordt meestal wel beschouwd als een uiting van een in aanleg niet optimaal ontwikkeld zenuwstelsel. De diagnose geeft aan dát er iets aan de hand is met de motoriek, maar zegt weinig over wát er aan de hand is.
Over de oorzaken bestaat geen eenduidigheid. Erfelijke factoren en problemen rond de geboorte worden als mogelijke oorzaken genoemd. Volgens het psychiatrisch handboek DSM IV-TR is DCD te herkennen aan de volgende kenmerken:
Er is echter een grote individuele variatie tussen de kinderen met DCD.
Als kinderen moeite hebben praten (snelle motorische planning van de articulatie) spreken we van verbale ontwikkelingsdyspraxie.
Een kind met vermoedelijk DCD zal altijd multidisciplinair onderzocht moeten worden. Dit gebeurt meestal in een revalidatiecentrum. De behandeling van DCD hangt af van het soort probleem, het cognitieve niveau en de aanwezigheid van bijkomende stoornissen. Als er sprake is van één uitgesproken probleem kan het kind verwezen worden naar een eerstelijns fysiotherapeut of ergotherapeut. Het kind kan ook in aanmerking komen voor multidisciplinaire behandeling. Vaak spelen gedragsproblemen hierbij een rol. Deze poliklinische behandeling wordt dan binnen het revalidatiecentrum voortgezet.
Nieuwe inzichten in motorisch leren hebben geleid tot een andere aanpak van de problemen. Een van deze behandelmethodes is de COOP (Cognitive Orientation to Daily Occupational Performance, een in Canada ontwikkelde methode voor kinderen met DCD. Door het zoekgedrag van het kind te sturen komt dit tot nieuwe bewegings-oplossingen. Het kind geeft binnen deze therapie zelf aan welke vaardigheid het leren wil waardoor de motivatie wordt verhoogd. Het kind leert ook zelf ontdekken wát er misgaat en denkt vervolgens actief na over een oplossing: ‘oefenen met het koppie erbij’. Hierbij worden de stappen stoppen, denken, doen en check aangeleerd. De methode is in Nederland nog vrij nieuw, maar lijkt succesvol. Daarnaast biedt de NTT (Neuromotor Task Training) ook een taakgericht model dat gebaseerd is op deze nieuwe inzichten.
Verder lezen en bronnen