In DSM-5 worden motorcoördinatieproblemen bij ASS niet of zijdelings genoemd en in de praktijksituatie ondergediagnosticeerd en weinig in behandeling genomen. Bij ASS wordt de nadruk gelegd op sociale, communicatieve, adaptieve en cognitieve vaardigheden. In dit essay wordt de discussie gevoerd of motorische coördinatieproblemen gezien moeten worden als een bijkomende diagnose dan wel een kernonderdeel is van ASS. Daarnaast staan we stil bij de termen (ontwikkelings)dyspraxie en DCD. Lang niet alle kinderen met ontwikkelingsdyspraxie krijgen namelijk de diagnose DCD en worden daarmee buitengesloten van toegang tot passende erkenning en zorg voor de problemen die ze dagelijks ervaren. In het bijzonder geldt dit voor de groep kinderen met een IQ onder de 70.
In mijn praktijk kom ik veel kinderen tegen met een autismespectrumstoornis (ASS). De kinderen lijken weinig controle te hebben over hun bewuste motorische bewegingen; ze bewegen houterig, blijven (even) hangen of bewegen impulsief. Ze lijken veel tijd nodig te hebben om in beweging te komen, waardoor vaak wordt gedacht dat ze lui of dom zijn of niet mee willen werken.
In mijn boek Neurospeciale kinderen begrijpen en begeleiden (Groot, 2020) heb ik het PADEN-model beschreven, dat Prikkelverwerking, Attitude, Dyspraxie en Executieve functies bij neurospeciale kinderen bij elkaar brengt. Het model levert concrete handvatten om mensen met autisme te begrijpen en te ondersteunen. Het PADEN-model is de achtergrond van dit essay en is bedoeld om het belang van kennis over motorische coördinatieproblemen binnen het onderzoek en de behandeling van ASS te benadrukken. Het probleem dat ik wil bespreken is snel geschetst. Het psychiatrisch handboek, de DSM-5, omschrijft ASS in termen van blijvende tekorten in de sociale communicatie en beperkte, zich herhalende gedragspatronen (American Psychiatric Association, 2013). De motorische problematiek (afwijkende manier van lopen en onhandigheid) wordt als randverschijnsel gezien. Dit is om drie redenen aanvechtbaar:
(a) Al in de eerste publicaties over autisme worden motorische problemen geschetst (De Marchena & Zampella, 2022);
(b) Bij mensen met autisme komen motorische problemen ongeveer even vaak voor als sociale, cognitieve en taalstoornissen (Bath, 2020; De Marchena & Zampella, 2022);
(c) Motorische vaardigheden zijn intrinsiek verbonden met de ontwikkeling van sociale, communicatieve, adaptieve en cognitieve vaardigheden (De Marchena & Zampella, 2022).
Vanuit dit perspectief wordt de negatieve impact van dyspraxie op sociale interactie en participatie van mensen met een ASS steeds duidelijker (Dziuk et al., 2007). Het negeren van de link tussen ASS en motorische problematiek leidt tot veel gemiste kansen, zowel op het gebied van onderzoek als van behandeling, aldus De Marchena en Zampella (2022). Zij verwijzen naar een grootschalig onderzoek onder 13.887 kinderen met een ASS: het zogeheten SPARK-onderzoek (Bhat, 2020; 2021). De resultaten geven aan dat bijna 87% van de kinderen behalve ASS ook motorische coördinatieproblemen heeft . Dat is 22,2 keer zo veel als in de algemene bevolking. Voor kinderen met cognitieve stoornissen liep dit percentage zelfs op tot 88,2%. Opmerkelijk is dat slechts een klein aantal van deze kinderen (15%) een specifieke motorische diagnose heeft en slechts 32% een behandeling krijgt gericht op de motoriek.
De Marchena en Zampella stellen dat interventies niet alleen gericht zouden moeten zijn op de sociale communicatie, cognitieve en gedragsproblemen, maar ook op het motorisch functioneren in de participatie van mensen met een ASS. De cijfers uit het SPARK-onderzoek geven die noodzaak duidelijk aan en er wordt voor gepleit om motorische beperkingen te zien als een van de diagnostische criteria voor ASS. Ook wordt er gesteld dat meer systematische studies nodig zijn om te bepalen of ASS en DCD verschillende stoornissen zijn dan wel dat de motorische problemen een fundamenteel kenmerk zijn van kinderen (Bath, 2020) en volwassenen met ASS (Cho et al., 2022).
DE AARD VAN DE MOTORISCHE PROBLEMEN BIJ ASS
De discussie over motorische problemen bij ASS beperkt zich voornamelijk tot stereotype en repetitieve bewegingen, terwijl de problematiek veel breder is (Lee & Bo, 2015), vroeg in de ontwikkeling kan optreden (Brian et al., 2008), en een permanent karakter heeft (Van Waelvelde et al., 2010). De motorische problemen zijn de volgende:
– Vertragingen van motorische mijlpalen in de vroege ontwikkeling.
– Het verschijnen van atypische motorische patronen van zowel fijne als grove motoriek.
– Grove motorische achterstand bij baby’s met een vermoeden van ASS in rugligging, buikligging en zitten.
– Vertraging in kruipen, lopen en het bereiken van andere motorische mijlpalen in de peutertijd.
– Moeilijkheden in de fijne motoriek, zoals reiken, klappen en wijzen.
Deze motorische problemen blijven bestaan tot ver in de kindertijd, en beïnvloeden een breed scala van sensomotorische taken, zoals spelen met blokken en puzzels, het draaien van voorwerpen, handschrift, bal vangen, evenals taken die evenwicht, behendigheid en snelheid vereisen.
– Slechte houdingscontrole, zoals minder statische en dynamische symmetrie in staande positie, en abnormaal lopen, zoals zwaaibeen, waggelend lopen.
– Atypische motorische planning en volgorde, zoals bijvoorbeeld een trage voorbereiding in eenvoudige doelgerichte motorische taken.
– Motorische stoornissen in het mond- en spraakgebied. De motorische stoornissen komen ongeacht het IQ-niveau voor in het gehele spectrum, terwijl de scores op de fijne en grove motoriek sterk correleren met IQ. Alleen fouten in de praxis correleren fors met de ernst van het autisme, maar niet met het IQ (Kaur et al., 2018).
Artikel uit WTA en is op deze pagina verder te lezen.