Body Dysmorphic Disorder (BDD), ook bekend als dysmorfofobie, is een psychische aandoening waarbij een individu een vertekend beeld heeft van zijn of haar eigen uiterlijk. Mensen met BDD zijn overdreven bezorgd over vermeende gebreken in hun uiterlijk, zelfs als deze gebreken klein of niet waarneembaar zijn voor anderen. Deze zorg kan zo obsessief worden dat het een negatieve invloed heeft op hun dagelijks leven, inclusief school, werk en sociale relaties.
Bij het doorverwijzen van een cliënt met BDD, is het van belang om te onthouden dat deze cliënten vaak niet psychiatrische of psychologische hulp zoeken, maar eerder kostbare chirurgische, dermatologische en tandheelkundige behandelingen om de waargenomen uiterlijke gebreken te verhelpen. Dit kan vaak leiden tot een verergering van de BDD-symptomen. Daarom is het belangrijk om duidelijk te communiceren met de cliënt over de aard van BDD en de beschikbare behandelopties, inclusief cognitieve gedragstherapie (CGT) en medicatie zoals serotonineheropnameremmers (SRI's).
CGT voor BDD begint meestal met een beoordeling en psycho-educatie, waarbij de therapeut het CGT-model van BDD uitlegt en individualiseert. Bovendien omvat CGT meestal technieken zoals cognitieve herstructurering, blootstelling en het voorkomen van rituelen, en preventie van terugval. Sommige CGT voor BDD omvat perceptuele (spiegel) hertraining. Een modulair CGT-handboek is ontwikkeld om de kernsymptomen van BDD aan te pakken en flexibel symptomen aan te pakken die sommige, maar niet alle, patiënten beïnvloeden. Extra modules kunnen depressie, huidpicken/haarplukken, gewichts- en vormzorgen, en cosmetische chirurgie zoeken aanpakken.
Voor patiënten die terughoudend zijn om CGT te proberen of die zeer waanachtige uiterlijke overtuigingen hebben, moet de therapeut technieken uit de Motivational Interviewing (MI) integreren die zijn aangepast voor gebruik bij BDD. In een eerste stap moet de therapeut zich inleven in de lichaamsbeeldgerelateerde stress van de patiënt in plaats van de geldigheid van de overtuigingen direct in twijfel te trekken. Ook kan niet-oordelende Socratische vraagstelling worden gebruikt. De therapeut kan ook de discrepantie bespreken tussen BDD-symptomen en de doelen van de patiënt. In het bijzonder voor patiënten met een slecht inzicht kan het nuttiger zijn om het nut van de overtuigingen aan te pakken in plaats van de geldigheid.
De therapeut zal ook psycho-educatie geven over BDD, zoals de prevalentie, veelvoorkomende symptomen, en verschillen tussen lichaamsbeeld en uiterlijk. Daarna ontwikkelen de therapeut en de patiënt een geïndividualiseerd model van BDD op basis van de specifieke symptomen van de patiënt. Dergelijke modellen omvatten theorieën over hoe problemen met het lichaamsbeeld ontwikkelen (inclusief biologische, socioculturele en psychologische factoren). Het is belangrijk om factoren in het huidige leven van de patiënt te onderzoeken die dienen om zorgen over het lichaamsbeeld te handhaven, inclusief triggers voor negatieve gedachten over het uiterlijk, interpretaties van deze gedachten, emotionele reacties en (niet-adaptieve) copingstrategieën. Dit zal helpen om de behandeling te informeren en welke specifieke modules nodig zijn..
Cognitieve strategieën omvatten het identificeren van maladaptieve gedachten, het evalueren ervan en het genereren van alternatieve gedachten. Therapeuten introduceren patiënten bij algemene cognitieve fouten in BDD, zoals "alles-of-niets-denken" (bijvoorbeeld, "Dit litteken maakt me volledig walgelijk") of "gedachtenlezen" (bijvoorbeeld, "Ik weet dat mijn vriendin wil dat ik een betere huid had"). Patiënten worden dan aangemoedigd om hun op het uiterlijk gebaseerde gedachten in en buiten de sessie te monitoren en cognitieve fouten te identificeren. Nadat de patiënt enige vaardigheid heeft verworven in het identificeren van maladaptieve gedachten en cognitieve fouten, kan de therapeut beginnen met het evalueren van gedachten met de patiënt. Hoewel het vaak nuttig is om de geldigheid van een maladaptieve gedachte te evalueren, kan het ook nuttig zijn om de bruikbaarheid ervan te onderzoeken, met name voor patiënten met een slecht inzicht. Zodra de patiënt bedreven is in het identificeren en herstructureren van automatische op het uiterlijk gebaseerde overtuigingen, moeten dieperliggende (kern) overtuigingen worden aangepakt. Deze diepgewortelde overtuigingen filteren de ervaringen van een patiënt en, indien niet aangepakt, kunnen ze de voortgang en langetermijnbehoud van winsten in de weg staan.