Contact| Colofon| Agenda|
JeugdPsychiatrie

Parentificatie

Wanneer ouders niet echt ouder kunnen zijn, kan de consequentie zijn dat kinderen niet echt kind kunnen zijn. Ouders kunnen zo’n problemen hebben, dat geen hulp aan kinderen kan worden gegeven zonder ook de ouder zelf hulp te bieden. Deze moet leren het ouderschap uit te oefenen zonder steeds een beroep te doen op de steun van het kind. Het kind op zijn beurt moet gelegenheid krijgen de opgelopen schade te herstellen.

Teun is een 8-jarig enig kind om wie de moeder zich grote zorgen maakt. Hij is graag alleen en heeft weinig contact. Hij weet volgens moeder niet goed hoe hij contact moet maken. Hij kan zich onderdanig opstellen maar ook dominant. Hij wordt snel boos of gaat huilen als iets hem tegenzit. Moeder wil graag dat Teun op een clubje gaat zoals voetbal of scouting, maar Teun wil dat niet. Op school zien de leerkrachten eenzelfde gedrag, maar zij wijten dit aan andere oorzaken dan de moeder. Moeder ziet veel onmacht in haar zoon zelf, de school ziet moeder als de pedagogisch onmachtige die haar zoon in haar eigen problematisch functioneren meesleurt en hem met zaken belast die beter met iemand anders kunnen worden gedeeld. De ouders zijn gescheiden toen Teun net geboren was. Moeder kent weinig remmen wanneer het over haar persoonlijke problemen gaat en betrekt hierin ook haar zoon. Als enig kind is Teun thuis haar steun en toeverlaat. De school ziet het liefst dat moeder uit de ouderlijke macht wordt ontzet en dat Teun uithuis wordt geplaatst. Er wordt een melding gedaan bij het AMK en Teun wordt aangemeld voor dagbehandeling. Voor moeder wordt ouderbegeleiding geregeld.

            In de dagbehandeling laat Teun aanvankelijk veel kleinkinderlijk en angstig gedrag zien. Hij heeft veel lichamelijke klachten, zoals hoofdpijn en buikpijn, die veelal ineens de kop opsteken wanneer hij voor een probleem wordt gesteld zoals het niet kunnen samenspelen met andere kinderen. Als de groepsleiding hem helpt de problemen op te lossen, verdwijnen ook de pijntjes. Thuis gaat dit echter veel minder makkelijk. Moeder is direct zeer bezorgd als hij klachten heeft, maar kan minder makkelijk een oplossing bedenken. De angsten van haar kind versterken haar eigen angsten en in het bijzonder de angst dat zich de geschiedenis zal herhalen en dat haar zoon later net zo hulpbehoevend zal worden als zij. De ouderbegeleiding leidt er wel toe dat zij haar eigen problemen minder tegen jan en alleman vertelt en ook minder haar zoon daarin betrekt. Dit is het moment om ook haar zorgen over de ontwikkeling van haar zoon een draai te geven. Afgesproken wordt om met Teun alleen de dagelijkse gang van zaken te bespreken en hem te stimuleren voor zijn problemen een luisterend oor te vinden bij de groepsleiding en de therapeut die hem inmiddels voor zijn angsten is toegewezen. Moeder is eigenlijk wel opgelucht dat zij door de hulpverleners officieel vrijaf krijgt van wat voor haar steeds zowel een opvoedingstaak als een struikelblok is gebleken. Maar de nieuwe opvoedingstaak blijkt toch meer in te houden dan zij aanvankelijk heeft gedacht. Ze moet haar zoon meer duidelijke regels stellen, bijvoorbeeld op tijd naar bed sturen en niet meer overladen met snoep. Voor deze nieuwe opvoedingstaak kan zij terugvallen op de resultaten in de dagbehandeling, waar Teun duidelijk baat heeft bij een duidelijke structuur. Met steun van de groepsleiding lukt het moeder om uiteindelijk haar zoon meer struktuur te geven, waarna de behandeling kan worden beëindigd.

In deze casus zien we dat ouder en kind gezamenlijk moeten worden geholpen en dat uithuisplaatsing niet het enige antwoord is op een problematisch functionerende ouder. De ouder hoeft niet (alleen) als boosdoener worden gezien, maar ook als iemand met een hulpvraag. Het gezegde ‘waar twee vechten, hebben twee schuld’, kan naar de opvoedingssituatie worden vertaald als: ‘waar twee problemen hebben, moeten twee worden geholpen’.

Door: Peter van der Doef